Lode Laperre

EN - NL

Laperres verlangen

Inleiding bij de tentoonstellingen "neXXus" (Broft/vanderHorst Galleries, Den Haag, 16 februari 2013) & "neXXus/neXt" (idplusart, Hamme, 7 april 2013)

Laat ik beginnen met een bericht uit het oude China. Geen paniek, het heeft volop te maken met wie en wat ons vandaag samenbrengt – Lode Laperre, zijn leven en zijn schilderwerk.
De Chinese schilder en theoreticus Zong Bing schreef in het begin van de vijfde eeuw het eerste traktaat over het schilderen. Voor Zong bestaat de grootheid van het schilderen erin, op een klein oppervlak de qi – de innerlijke energie van het monumentale – zichtbaar te maken. Opmerkelijk nietwaar, dat Lode Laperre in zijn doeken met bescheiden afmetingen juist daarin slaagt!
Het komt, nog steeds volgens Zong, eropaan zich te verplaatsen in het wezen van de waargenomen natuur om precies op die plek haar ware of diepe aard te ervaren.
Zo’n overgave of essentiële duik impliceert afstand nemen van het in onze westerse kunsttraditie zo heftig tekeergaande ik. Volgens Zong, en ook in de praktijk van Laperre, hoort niet het schilderende ik zijn emoties ongeremd uit te drukken. Wel integendeel, de opschorting van het ik laat de natuur zelf in het schilderen binnendringen. Je mag vooral niet arrogant denken dat jij de natuur schildert: laat het schilderen maar tot jou komen. Als dat plaatsvindt, dan gebeurt er poëzie. Niet voor niets zuigt klassiek Chinese schilderkunst zich vast aan zowel kalligrafie als dichtkunst.

De triade poëzie, schriftbeheersing en schilderkunst inspireerde niet de activiteit van de Chinese beroepsschilder die als een artistieke vazal de opdrachten van zijn beschermheer getrouw uitvoerde. Daarentegen gold de drie-eenheid als hoogste betrachting die de geletterde, geleerde, mandarijn bezielde. Zo’n literaat maalde niet om natuurgetrouwheid, geldgewin of eeuwige roem. Naast zijn carrière als hoveling, waterbouwkundige, astronoom, generaal of gouverneur trok hij zich periodiek, en uiteindelijk constant, terug om zich taoïstisch te wijden aan wu wei: het niet-doen van ambtelijke en bestuurlijke taken om in de aldus ontstane leegte het dichten, schrijven en schilderen te laten plaatsnemen.
Zonder zich van enige verwantschap met de wijze levensvorm van de klassiek Chinese literaat bewust te zijn, heeft Laperre gekozen voor een vergelijkbaar bestaan. Niet academisch gevormd als monumentaal schilder kreeg hij een tegelijk bredere en op educatie gerichte opleiding als leraar plastische opvoeding – in België regent in de plastische kunsten genoemd. Maar de laureaat die magna cum laude afzwaaide bedankte voor het onderwijs en koos verrassend voor een carrière in het bedrijfsleven. Als vormgever staat hij daar weliswaar nog met één been in de toegepaste kunst; maar zijn dagelijkse strijd speelt zich af op websites, in de informatica, en met fonten, papiersoorten, brochures en multimediale utensiliën.
Gelukkige Lode Laperre! In tegenstelling tot horden hedendaagse artiesten hoeft hij zijn brood niet te verdienen met recalcitrante would-be kunstenaars bescheidenheid bij te brengen, laat staan zoete broodjes te bakken bij curatoren, conservatoren, kunstpausjes en andere museale betweters die zijn carrière zouden kunnen opjagen. Laperre heeft zijn artistieke vrijheid niet duur betaald, integendeel: zijn werkgever, een contente vent, betaalt zijn employé behoorlijk voor diens puike vormgeverij en schept daarmee de noodzakelijke en voldoende voorwaarde voor de waarlijk vrije schilder Laperre.
Deze laatste leeft niet van het schilderen maar schildert naar het leven, het ware innerlijke leven, het leven in innerlijke harmonie. Laperre verlengt zijn leven door permanent te verlangen. Laperre verlangt het schilderen vanuit het standpunt van het geschilderde, dat evengoed reeds bestaat als nog niet geschilderd.

Verlangen behoort tot een andere orde dan het op zich mooie, minder gebruikelijke werkwoord haken, dat Van Dale omschrijft als ‘heftig verlangen’. Feitelijk staat heftigheid naar mijn gevoel echter haaks op verlangen. Wie haakt wil iets vangen, pakken, graaien – en liefst nu meteen. Verlangen daarentegen kent geen tijd, het duurt voort en verlengt zichzelf met het gestage ritme van die duur. Verlangen wil feitelijk zichzelf. Niets in het verlangen blijft onveranderd; maar het verlangen zelf is eeuwig.
Op gelijkaardige wijze veranderen Laperres afzonderlijke schilderijen gestadig. Toch blijft zijn schilderen zelf op vaste koers, het maakt de vlietende tijd een lange neus. Schilderijen en tekeningen worden als resultaat van tegen elkaar opbotsende kleuren, halen, striemen en lagen. Het schilderen zelf is zijn. De zichtbare productie ressorteert onder Herakleitos, de vader van de dialectiek met zijn verontrustende kreet polemos pantoon pateir, de strijd is de vader van allen en van alle dingen. Tegenover deze stormende dynamiek rijst in zijn supreme rust het wezenlijk onveranderlijke oeuvre, dat in de beschouwer de ruimte van de ziel vult met de onzichtbare absoluutheid, die Demokritos vooropstelt.
Beide – de zichtbare brokstukken die we als kunstwerken waarnemen en de onwaarneembare oneindigheid van de eeuwige kunst die ik als aanpak van Laperres schilderen zie – roepen elkaar vanouds op. We zien ze in renaissance- en barokpendanten gepersonifieerd in de huilende Herakleitos en de lachende Demokritos, en we horen ze in de Schouwburg-rijmen (1637) van ons aller Joost van den Vondel:

Het toont in ’t klein begrijp, al ’s mensen ijdelheid,
Daar Demokriet om lacht en Herakliet om schreit.


Ik voer u nu terug naar Laperres verlangen en benader het lichtjes anders. 
Schilderend verlangt hij zowel het geschilderde als het nog niet geschilderde. Hij is niet de gelovige van het schilderen maar de verlangende ervan die tegelijk weet heeft van het principieel onvervulde en onvervulbare van het schilderen.
Als schilder-verlanger wil Laperre niets anders dan zijn verlangen continueren in een oeuvre dat altijd in progress blijft, onaf en terzelfder tijd één en ondeelbaar. De schilderijtjes en tekeningen die u straks aanschaft om ze thuis als een mene tekel aan de wand te hangen: het zijn slechts listige en vaak lustige snippers, oneigenlijke breuken op de aldoor durende pijl van de tijd.

De Zuid-Italiaanse Eleaat Zeno, wist al in de vijfde eeuw voor onze tijdrekening dat veelheid louter schijn is. In zijn paradox van de pijl betoogt Zeno dat, aangezien de vliegende pijl op ieder moment een bepaalde plaats inneemt, en aangezien er tussen twee momenten niets bestaat tenzij weer andere momenten – dat de pijl zich enkel op plaatsen kan bevinden maar zich nooit van één plaats naar een andere kan bewegen.
Toegepast op Laperres schilderen: wij, zijn toeschouwers en hopelijk vanaf deze avond zijn bewonderaars, zien van zijn perpetuum mobile louter picturale en grafische snippers die hun plaatsen in uw interieurs zoeken of opeisen; maar het onafzienbare continuschilderij zelf blijft onverplaatsbaar hangen in zijn verlengende en verlangende eeuwigheid.
Deze duizelingwekkende paradox wijst op de onvatbaarheid van Laperres schilderen – onvatbaar in concepten en explicaties, onvatbaar voor onze grijpgrage handen. Telkens wanneer we een van zijn schilderijtjes of tekeningen vastnemen om ze, na aandachtige beschouwing, opnieuw aan de muur te hangen, zien we zijn schilderen louter broksgewijs, barstensvol kieren, sleuven, breuken en scheuren – die in de vele lagen van het doek eerst zijn gekerfd en vervolgens onderling verbonden. Maar Laperres schilderen zelf, als gestaag groeiend geheel ondeelbaar, blijft ongrijpbaar.
Zoals Parmenides, Zeno’s leraar terecht beweerde dat je nooit tweemaal in hetzelfde water kunt stappen: de rivier waar we instappen is niet dezelfde als de rivier waar we weer uitstappen want ondertussen is het water, dat ons tussen de benen stroomde, voor altijd weg en alweer vervangen door ander water. De rivier is niet dezelfde en tegelijk wel dezelfde, net als ik die erin en eruit ben gestapt. Ik ben en ik ben niet.

Je zou ook kunnen zeggen dat Lode Laperre schildert en niet schildert, of nog dat hij niet zozeer schildert als wel verlangt naar het schilderen. Ik bedoel niet alleen dat hij, na een boeiende maar vermoeiende vormgevingsweek, uitkijkt, hunkert, begeert, haakt, smacht naar het schilderen; ik bedoel vooral dat hij verlangt naar het verlangen. Sterker: het verlangen of de passie drijft hem niet alleen; hij is zelf verlangen naar schilderen, wat betekent dat hij, net als het verlangen dat hij wezenlijk is, blijft verlangen. Als zuiver verlangen naar schilderen verlengt Laperre continu zijn passie die, behalve dat ze zuiver blijft en geen knieval maakt voor kunstpausen, modes of musea, iets oneindigs krijgt. Aan zijn schilderspassie, zoals aan elke diepe hartstocht, komt geen einde. In tegenstelling tot de begeerte, de zin of de goesting heeft het verlangen geen doel. Wie trek heeft in chocola, alcohol of seks streeft één doel na: bevrediging.
Helaas, we weten dat bevrediging van korte duur is. Zodra zijn behoefte is bevredigd trekt de zinhebber, de begeerder er meteen weer vrolijk of dapper op uit. Zijn trekken is rekken. Hij wordt verslaafd. Als seks werkelijk zo bevredigend was, waarom krijgen we dan weer zo snel zin in seks? Wat verzadiging leek blijkt een vergissing, verzadiging vergt steeds meer zaad. Hetzelfde met alcohol. Alcohol lijkt alleen maar een snelle ontspanner, hij is integendeel een spannende opspanner.

Niet zo het schildersverlangen van Laperre! Dat laat zich niet om de tuin leiden door een gelukkige verfspat, een gooi naar een herkenbaar beeld, een aardige drippingsdans met het toeval, een gratuite palethaal naar groter kleurkabaal. Laperres zuivere verlangen wil niets tenzij eeuwigheid.
Que cela puisse perdurer!, verzucht de Fransman in deze West-Vlaming. Het verlangen is de duur van de fluitende pijl door de tijd. De fraaie publicatie, die bij deze expositie hoort, toont delen van die dwarsdoorsnede achterwaarts, van vandaag terug naar 1988. Bij benadering. Want hoe dichter de lezer vandaag en morgen nadert, des te helderder blijkt hem het verlangen van de schilder voort te duren. In zijn commentaar op Laperres beeldenstroom spreekt confrater en vriend Willem Elias over een oeuvre – niet om een duur woord zomaar achteloos in de pen te nemen maar om juist te benoemen wat ik het schilderen noem, liever dan de schilderijen – om terecht de stroom van Laperres picturale verlangen te karakteriseren. Snippers zijn allochtoon, het oeuvre is autonoom. 

Hoe verloopt, zo zal men zich inmiddels afvragen, Laperres fundamenteel vrije schilderen in de praktijk? Simpel antwoord: als een werkwoord in zijn infinitieve vorm. Schilderen vanuit een lediging of leegstroming waarbij alle vaste ideeën, vooral degene die de schilder via zijn kennis van de kunsthistorie bezit, wegvloeien in de hoop op die manier het schilderen aan zichzelf terug te geven. Daarom leunt zijn schilderen niet aan bij een bestaande stijl, nog minder bij een kunstenaarsgroep en zeker niet bij een of andere Vlaamse school. Tegelijk is hij ervoor beducht het schilderen niet te misbruiken als een soort therapie, of nog als een kleurrijk expressiemiddel om zijn ego, zijn onbewuste of onderbewuste de volle ruimte te geven – zelfs niet eens als een handig medium om schoonheid mee te scheppen. Laperres schilderen is on-middelijk, het moet op eigen kracht zijn werk doen. Dat is alles wat hij verwacht: zuivere ontvankelijkheid. 
Zoals het in een inmiddels roemruchte formulering heet niet ik spreek maar het spreekt in mij, zo kan je zeggen: het schildert in Laperre en hij laat het ruimhartig begaan. Natuurlijk is hij wel aanwezig – maar dan eerder als een soort caretaker die zorgt voor de keus van de kleuren, het zorgvuldig aanbrengen van de verflagen, het schrapen van het paletmes, het strijken van de penselen, het verdunnen dan wel indikken van de verven: kortom de taken die men in de wijnbouw en in het filmwezen met het Franse woord régisseur samenvat, niét de metteur en scène die wij in goed Nederlands de regisseur noemen maar de technische leider, de toezichter of nog de beheerder van middelen en instrumenten wiens hoofdtaak erin bestaat de zaak niet in het honderd te laten lopen.

Voorts mag de toeschouwer al dat schilderend verlangen vergeten om zijn brein breed zelf aan het werk te zetten. Want Laperres schilderijen doen altijd denken. De schalkse schilder zet ons gaarne op het goede verkeerde been door het geven van titels in potjeslatijn, pseudowetenschappelijke concepten en andere neologismen. Denk dus even vrij, kijkers, als de schilder het vrij heeft laten schilderen! 
Zo zag een paar dagen geleden mijn geliefde, bladerend in neXXus, de titel van het fraaie boekje dat vandaag feestelijk verschijnt, een schilderijtje dat haar deed denken aan een door tropisch vocht, schimmel en onverbiddelijk licht van de koperen ploert aangevreten muurschildering in Zuidoost-Azië. Dat zulks wellicht strookt met datgene waar Laperres liefde ook naar uitgaat blijkt mij op de in het boekje afgedrukte foto die zijn eega onlangs op reis in het Indiase Rajastan nam, op welke foto de schilder zich strategisch voor zo’n fresco heeft laten kieken.

Projecteer dus vrijuit, lieve liefhebbers van het schilderen! U weet inmiddels dat Laperre tijdens het schilderen zijn hart allerminst hoeft te luchten, de misdadigheid van het fascisme niet hoeft te kijk te zetten noch de hebzucht van onze geldschrokkende bestuurderen op de hak te nemen, zijn verontwaardiging over de wereldwijde misdaden van financiële speculanten aan de kaak te stellen, de weerzinwekkende censuur van de Chinese overheden te gispen, de laffe toedekking van pedofiele schanddaden in de Rooms-katholieke kerk emfatisch te veroordelen of met een vermanende vinger te wijzen naar de smeltende poolkappen.

Niets van dat alles! 
Als burger staat Lode Laperre met een scherp verstand en een groot hart vierkant aan de goede kant, die oproept tot een radicale omslag van het roer in de hoop de apocalyps alsnog te vermijden. Maar wanneer hij schilderend verlangen wordt verlengt hij zijn stilaan indrukwekkend oeuvre waarin altijd het licht overwint.
Tot onze grote vreugde.


Frans Boenders