Lode Laperre

EN - NL

Lode Laperre als homo ludens

Onder de mensachtige primaten, de hominiden, heeft men die welke qua structuur nagenoeg met de huidige mens overeenkomen, vrij vlug ‘homo sapiens’ genoemd. Deze ‘cognitieve mens’ was tevens een ‘homo faber’; een werkende en ‘makende’ mens. Hij schiep bewust voorwerpen, vooral werktuigen, die gericht waren op nut.
Maar we vinden ook scheppingen, in Europa rond 40.000 jaar oud, die geen directe nutsfunctie hebben. Men vindt handafdrukken, gerealiseerd door rode oker te spuiten rond de eigen hand die men op de rots drukte. Daaruit zal men afgeleid hebben dat er ook andere wijzen van nabootsing mogelijk zijn. Je kunt ook met krassen en lijnen reële wezens, vooral dieren, nabootsen. Daarnaast zien we er ook figuren die wij nu ‘abstract’ zouden noemen: strepen, cirkels en zelfs ‘sterren’. Die handafdrukken en abstracte figuren wijzen m.i. vooral op het plezier dat men erin vond ‘vormen’ te scheppen. Dat is ook het geval bij die andere kunst die erin bestond aan nuttige voorwerpen een versiering toe te voegen: geometrische figuren op kruiken of werktuigen. Aangezien al deze ‘kunstuitingen’ op zichzelf niet utilitair zijn, kunnen we ze alleen zinvol verklaren door te zeggen dat we hier ook te maken hebben met een ‘homo ludens’, een spelende mens.
Het spel, dat we ook bij hogere dieren vinden, is biologisch verklaarbaar door het feit dat, vooral jonge dieren, door deze activiteit in alle veiligheid hun zintuiglijke en motorische mogelijkheden kunnen inoefenen. Dat dit spel ‘lust’ veroorzaakt is eveneens biologisch zinvol, want de jonge dieren worden erdoor aangezet zoveel mogelijk te oefenen. Ook de homo sapiens, die gekenmerkt is door zijn lange jeugd, zal aan het spel, ‘de niet nuttige activiteit’, zoveel genoegen beleefd hebben, dat hij er ook in zijn volwassenheid telkens weer behoefte aan had.
Kenmerkend nu voor veel spelactiviteiten is dat die een element ‘herhaling’ vertonen. Ook dat is biologisch zinvol. Het uitvoeren van een nieuwe taak vergt een bijzondere inspanning, maar na herhaling verloopt de handeling steeds vlotter, wat een lustgevoel teweegbrengt. Een tweede vaststelling is dat men handelingen op elkaar kan afstemmen: een handeling met een bepaalde structuur, zoals het gooien of vangen van een stok, kan op een brede waaier van gelijkaardige activiteiten worden toegepast. In het herkennen of toepassen van overeenkomsten, van structuurgelijkheden, ligt dus eveneens een bron van lust. Zowel herhaling als afbeelding (structuurovereenkomst) behoren tot het wezen van het spel, en in mijn optiek dus ook van de kunst.
Kortom, het begrip redundantie, of ‘overtolligheid’, uit de informatietheorie van Shannon, is bij het begrijpen en beoordelen van kunst heel belangrijk. Een bericht is redundant als we het enigszins kunnen raden. In plastische kunst kan dit het gevolg zijn van het feit dat de vorm ons doet denken aan een andere vorm; bv. een getekend paard aan het reële paard, maar die andere vorm kan ook een abstracte figuur zijn die perceptief voor de hand ligt: bv. twee lijnen die elkaar kruisen, een cirkel, vierkant, golfcurve, enz. Wanneer wij heel veel met dezelfde vorm geconfronteerd worden, kan het redundant karakter ook eentonig en dus vervelend worden. Daarom is bij spel, maar vooral in kunst ook het ‘informatief’ aspect van belang: d.w.z. het element ‘verrassing’.
Bij figuratieve kunst is het vrij gemakkelijk de redundante en informatieve elementen te onderscheiden. Bij bepaalde vormen van abstracte kunst, zoals in het werk van Lode Laperre, ligt dat niet voor de hand. Daarom wil ik nu duidelijk maken waarom deze benadering via de interactie van redundantie en informatie ook hier van toepassing is.
Laten we, willekeurig, enkele werken van Lode bekijken: Broadband (2005), In-Formation (2007), Coagulum (2009) en Dot Matrix Painter (2013).
Een eerste vorm van redundantie die onmiddellijk opvalt binnen een gegeven werk, is een vrij grote gemeenschappelijkheid of gelijkaardigheid van tonaliteit van de kleuren. Als je elk schilderij opdeelt in een boven- en onderkant, en dan nog eens in een rechter- en linkerkant, dan zal je opmerken dat, ofwel in twee delen, bv. boven-onder of links-rechts, het kleurenpalet duidelijk verwant is, soms is dat zelfs in de vier onderdelen het geval. Het palet van zo’n onderdeel zal ook duidelijk verschillen van dit van een ander doek. Het aangename van zo’n redundantie dat we spontaan ervaren, ligt mede in het rustgevend karakter dat daarvan uitgaat. Een volkomen willekeurige opeenstapeling van kleuren, zonder enige structuur, zou zo onoverzichtelijk zijn dat dit vermoeiend en zelfs pijnlijk zou overkomen. Bij een kunstenaar als Lode loopt deze redundantie echter niet uit op eentonigheid: er zitten voldoende ‘informatieve’ variaties in, binnen elk deel van het doek. En ook als je het in zijn geheel bekijkt merk je wel verrassende verschillen. Maar ook los van die kleurentonaliteit zijn er andere types van redundantie. In het werk Broadband hebben we de structuur van verticale en horizontale strepen – die we reeds in de rotskunst aantreffen – en daarnaast, hier en daar craquelure-achtige figuren en witte vlekjes. De ongelijke verdeling van deze elementen zorgt dan weer voor het informatieve aspect. Bij Coagulum kun je de aspecten die ik vermeld in hun volle realisatie zien door de vier bovenvermelde delen met elkaar te vergelijken. In Dot Matrix Painter valt de algemene gemeenschappelijke tonaliteit onmiddellijk op, maar links zie je ook de rasterstructuur, die zich naar rechts toe langzaam oplost, terwijl ook het palet geleidelijk verandert. Bij In-Formation is boven- en onderkant qua kleurtoetsen nogal symmetrisch, dus redundant, maar de links-rechtstegenstelling is dan weer informatief.
Dit is uiteraard een eerste benadering van deze werken vanuit mijn informatietheoretische stellingname, maar je kunt ook, binnenin elk onderdeel de afzonderlijke kleurtoetsen en hun figuuraspect met elkaar vergelijken en zo nagaan in welke mate geleidelijke overgangen en contrasten voor een ‘redundante’ of ‘informatieve’ inbreng zorgen.
Het is niet mijn bedoeling te beweren dat een dergelijke analyse voor de algemene esthetische beleving van de toeschouwer noodzakelijk is. Wel denk ik dat de algemene indruk die hij/zij ervaart, mede door deze aspecten wordt bepaald, zij het dan bewust of onbewust.
De heel persoonlijke reactie van elk van ons tegenover zo’n werk kan natuurlijk onmogelijk in een algemene rationele bespreking gevat worden. Immers, zowel de specifieke kleuren en hun combinaties en de aard van hun structurering roepen bij ons associaties en gevoelens op die met onze vroegere omgang met beelden en zelfs met onze gemoedstoestand te maken hebben. Het aantal mogelijke interacties van informatie en redundantie is uiteraard nagenoeg onbeperkt. Het komt de begaafde kunstenaar toe een keuze daaruit te maken die niet alleen hemzelf, maar ook ons blijft boeien.


Etienne Vermeersch