Lode Laperre

EN - NL

De emotionaliteit van de penseelvoering

over de schilderkunst van Lode Laperre

Schrijven over beeldende kunsten is heden ten dage te vergelijken met een rechtstreeks journalistiek verslag vanop een of ander slagveld. Terwijl op de achtergrond de automatische geweren worden leeggeschoten wordt binnen de kunstwereld alweer een 'nieuwe' mode ontworpen, een 'nieuw' genre geïntroduceerd. Het spektakel is daarbij nooit ver weg.
Het einde van de twintigste eeuw en het begin van de eenentwintigste eeuw lijkt wel een periode waarin alle eenheid zoek is en verwarring troef. Alle houvast is verloren. De kunstmatige wanorde uit zich in een veelheid van stijlen en stromingen en in een amalgaam van kunstuitingen gaande van conceptionele kunst tot video art en van installaties tot mixed media.

De pure schilderkunst wordt de jongste jaren nog wel eens afgedaan als passé; het medium ligt constant onder vuur. Precies daarom stelt de ware schilder van vandaag zich uiterst kwetsbaar op. Hij negeert alle vormen van conceptuele kunst, evenals de ongekende media in twee- of driedimensionele vormen, om zijn persoonlijkheid te etaleren bij middel van de klassieke componenten: verf en doek.
Samen met zijn collega-schilders belichaamt Lode Laperre een blijvend geloof in de schilderkunst en verzet hij zich koppig tegen de virtuele beeldenstorm die de hedendaagse consumptiemaatschappij overspoelt en vervalst.
Het is natuurlijk waar dat er vandaag nog steeds veel wordt geschilderd, maar er gaat vooral weinig vernieuwing van uit.
Hoe verwarrend en complex deze tijd zich ook aandient, we moeten steeds openstaan voor nieuwe ontwikkelingen; de technische kennis en de kracht van de 'verbeelding' leveren steeds weer innovaties op. In deze combinatie schuilt het vakmanschap van de schilder, die vervolgens met de primaire middelen als lijn, kleur, toets, beweging, ritme… beelden (als gewaarwordingen en/of fantasieën) op het doek projecteert. Er is echter één constante die zich steeds aandient en welke de toeschouwer, de beschouwer, de koper, de liefhebber van kunst… steeds hanteert en dat is de beleving van de schoonheid, schoonheid die vervolgens uitmondt in diverse emoties zoals bv. ontroering, fascinatie, bewondering…
Kunst betekent echter niet alleen schoonheid. Kunst is er ook om de toeschouwer denkmodellen aan te bieden. Kunst moet niet altijd behagen. Kunst moet daarom als vrijplaats voor het experiment beschermd worden.
Het kunstwerk moet worden beschouwd als de expressie van wat in de kunstenaar leeft. Het gaat om het persoonlijk verleden, onverwerkt, opgeslagen in het onderbewuste… dat door de kunstenaar zichtbaar wordt gemaakt. Kunst representeert niet het boven- of onmenselijke, kunst maximaliseert het alledaagse menselijke. Anders gezegd, kunst wijst niet omhoog maar om zich heen. Het is een metafoor van onze innerlijke wereld.

In zijn communicatie met de toeschouwer koos Lode Laperre voor de abstractie, waarbij de spanning en de samenhang tussen vorm en inhoud van wezenlijk belang zijn. Hij probeert het hele oppervlak van het schildersdoek te overdekken met toevalligheden die niet in een hiërarchie van formaat of accent zijn geordend, maar die wel na een volwaardig schildersproces en na lang beraad tot stand komt.
Omtrent de techniek die Lode Laperre aanwendt kom ik later nog terug. Eerst wil ik de abstracte schilderkunst in zijn historische context plaatsen.

Als schilder was Wassily Kandinsky (1866-1944) één van de eersten die de stap naar de abstractie, naar het loslaten van de uiterlijke voorstelling, konden maken. Hij voltrok dit proces echter niet alleen als schilder, hij vormde er zich ook gedachten over. Door de publicatie van zijn ideeën markeerde hij als geen ander dit belangrijke overgangsmoment in de ontwikkeling van de kunst. Kandinsky stelt dat 'elk kunstwerk kind van zijn tijd is en vaak de moeder van onze gevoelens is'. 'Zo brengt elke cultuurperiode een eigen kunst tot stand die niet herhaald kan worden.' Wat wel bestaat is een uiterlijke overeenkomst in kunstwerken die zijn oorsprong vindt in een absolute noodzaak. Zo bv. de overeenkomst in het innerlijk streven op het gebied van de moreel-spirituele atmosfeer, het streven naar doelen die in grote lijnen al bereikt waren, maar weer in vergetelheid zijn geraakt. Dat wil dus zeggen dat de gelijkenis in de innerlijke gestemdheid van een hele periode kan leiden tot het toepassen van vormen en ideeën die in een vroegere tijd al dienden tot de verwezenlijking van een zelfde streven.

Wat denkt de toeschouwer daar nu allemaal van?

De toeschouwer is heden ten dage maar zelden in staat om de vibraties die abstracte kunst veroorzaakt, na te voelen. De toeschouwer -overweldigd door een explosie van beelden- proeft nauwelijks nog van de intenties die abstracte kunst uitstraalt. Ik heb de indruk dat de passieve zienswijze de toeschouwer niet meer verdiept of loutert omdat de veelheid aan beelden hem onrustig maakt en geen tijd meer laat voor bezinning.

De Pools-Engelse schrijver Stefan Themerson (1910- 1988) is de mening toegedaan dat abstracte kunst helemaal niet abstract is. Zij abstraheert immers niet iets uit iets; zij creëert namelijk nieuwe dingen. Zij brengt het bestaan tot stand van een paar nieuwe vormen, die niet naar iets anders verwijzen, aangezien ze zelf werkelijk zijn, 'even werkelijk als een bepaalde boom, een bepaald organisme, of een bepaalde vertegenwoordiger van een nieuw soort mutanten'. In die zin stelt hij dat de zogenaamde abstracte schilderkunst ingedeeld zou moeten worden bij de groep van realistische schilderijen als een bijzonder geval, waarbij de identiteit van een voorstelling met haar inhoud plaatsvindt.

Ik frequenteer nu al bijna twintig jaar musea en galerijen en blijf mij steeds verbazen over de rijkdom van de Vlaamse schilderkunst. Generaties volgen elkaar op en vormen dan misschien op het eerste zicht geen hechte groep, ze vertoeven soms in elkaars 'omgeving', exposeren soms samen, kennen elkaars werk. Ik denk hier bv. aan Fik Van Gestel, Eddy De Vos, Jean-Marie Bijtebier, Lou De Vel, Yves Beaumont, Chantal Chapelle, Alex Michiels, Tom Jooris, Ingrid Castelain, Piet Moerman, Mario De Brabandere, Bart Baele, Bart Vandevijvere…

Bij hen hoort ook Luc Tuymans, maar die heeft inmiddels al de status van 'kunstschilder buiten categorie' bereikt. In de kunstwereld zijn roem en succes echter zeer relatief. Wat vandaag zeer wordt gesmaakt wordt morgen misschien al verguisd.

Bij voornoemde generatie hoort ook Lode Laperre.

Ik zag voor het eerst werk van Lode Laperre in juli 1999 in galerij KoenArt, gelegen in het pittoreske Watou, alom gekend voor zijn poëziezomer. Ik was meteen onder de indruk van de schijnbaar monochrome schilderijen (overwegend vuilgroen van kleur) die bij nader toezien het resultaat waren van een veelheid van lagen aangebrachte verf en een diversiteit van kleuren.
In de schilderkunst zoekt Lode Laperre de intense beleving van het zoeken naar ritme, naar mathematische, abstracte constructie, in combinatie met het herhalen van een kleurtoon en het streven naar een manier waarop de kleur in beweging wordt gezet.
Als ik de schilderkunst van Lode Laperre onder één noemer zou moeten vatten opteer ik voor de emotionaliteit van de penseelvoering. Wie de persoonlijkheid van Lode Laperre kent zal zonder twijfel woorden gebruiken als correct, stipt, punctueel, beleefd, zin voor orde en netheid… Die aspecten stralen af in zijn omgang met mensen en in de smaakvolle inrichting van zijn hedendaagse woning. Maar eens de mens Lode Laperre zich in zijn atelier terugtrekt en kunstschilder wordt, transformeert hij. Ik besef maar al te goed dat het atelier het absolute heiligdom is van de kunstenaar; het is een plek waar hij zich terugtrekt om de schilderkunstige gedachten, ideeën, problemen… te overwinnen en blijvend te zoeken, om uiteindelijk die ideeën te concretiseren door de materie van de verf op het doek te laten spreken.
Toen Lode Laperre me voor het eerst uitnodigde om zijn atelier te bezoeken werd ik overrompeld door een stijlbreuk. Vanuit de gezellige leefkamer, de kraaknette gang, en de mooie houten trap met metalen leuning loodste hij me naar boven. Na het openen van de deur die toegang geeft tot zijn atelier werd ik geconfronteerd met een ruimte van 5 x 5 m, waar net tevoren een verfbom was opengespat. De linoleum op de vloer was één grote verflaag; de grootste effenwit gepleisterde wand bestond voor een deel uit spatten en vegen verf; de radiator was besmeurd; in de schildershoek lag zelfs een plas water. Hier was al te duidelijk een schilder aan het werk in confrontatie met zijn materiaal: verfborstels, vodden, water, verf…

De werkwijze die Lode Laperre zich op dat moment eigen had gemaakt is het resultaat van een schilderkunst die hij voor ogen heeft en de methode die er toe leidt om die schilderkunst te bereiken. Meestal werkt hij met geprepareerd doek en de laatste tijd heeft hij een voorkeur voor kleinere formaten zoals, 40 x 40 cm, 24 x 30 cm en 40 x 45 cm, maar dat ligt in perioden. Begin 2001 voelde hij bv. weer de kracht om grote doeken te maken.

De acrylverf wordt rechtstreeks uit de potten op een liggend palet (een houten plank) aangebracht. Dat gebeurt in de vorm van een ritueel en op een klassiek geordende wijze. Op de achtergrond speelt vertrouwde muziek, althans voor de aanzet van het schilderij. Omdat Lode Laperre niet graag aanvangt met een vlekkeloos wit doek, bracht hij reeds lagen verf aan; dit waren de restanten van vorige schilderssessies. De kleursynthese van die verfoverschotten gaf steevast een vuilgroen als resultaat. Nadat zo'n doek talrijke keren met verfresten werd bewerkt, vormt het na een tijd de basis voor een nieuw schilderij.

Ik mocht het ontstaansproces meemaken van het schilderij Kringloop. Lode Laperre voelde lange tijd geen behoefte om aan zijn schilderijen titels toe te kennen; de toekenning van titels ontstond eerder spontaan.

Met een grote, brede borstel die hij eerst in water drenkt en daarna in acrylverf, smeert hij brede penseelstreken uit over het doek. Door de heftigheid en de schwung waarmee hij het doek beschildert worden de randen als vanzelf meegeverfd. De verf wordt dus tamelijk nat aangebracht. Om het droogproces te versnellen houdt hij het doek tegen een elektrische radiator. Op de reeds lang verharde onderlaag brengt hij eerst een hoeveelheid lichtblauwe verf aan; na een droogproces voegt hij daar een okergele verflaag aan toe. Het maakt allemaal deel uit van een soort begin. Een aanloop. Een akklimatisatieproces van de kunstenaar aan zijn atelier, een opnieuw aanvoelen van de materie (na bv. enkele dagen niet meer te hebben geschilderd). Deze beginsituatie vindt Lode Laperre heel belangrijk. Het welslagen van dit beginritueel zorgt voor een goede motivatie en de wil om verder te gaan.
Het schilderij ondergaat verschillende bewerkingen. Er is het telkens weer aanbrengen van lagen verf, in dit geval geel en bruin, waarna het opnieuw wordt gedroogd.
Het is duidelijk dat Lode Laperre zeer begaan is met de verf als materie. Het merg van de verf, de nerven van de verf zijn goed zichtbaar. Er zijn bepaalde kleuren die gedurende een periode overheersen. Sinds een paar jaar is dat vuilgroen. Aanvankelijk leverde die kleur haast monochrome doeken op, die op het eerste zicht niet contrastrijk waren, maar bij nader toezien toch een variatie aan kleur boden omdat hij het gebruik van complementaire kleuren niet schuwt. Dat gebeurt niet bewust, maar is eerder subtiel aanwezig.
Het schilderij hangt nu tegen de muur.
Er begint zich een patroon af te tekenen; de kunstenaar voelt aan in welke richting het thans zal evolueren. De verf wordt nu bewuster aangebracht. Met vegen. Hij neemt vervolgens afstand om het doek te bekijken. Het doek wordt verschillende malen gedraaid en gekeerd, de richting is heel belangrijk. Na het gebruik van diverse soorten blauw, rood en geel (over en door elkaar gemengd) valt hij uiteindelijk toch weer voor groen. Het doek is snel nat en dient na het aanbrengen van een kleur telkens weer opnieuw gedroogd te worden.

Omdat Lode Laperre steeds maar aan één schilderij tegelijk werkt, neemt deze werkwijze veel tijd in beslag. Van elke laag blijft er wel iets over. Stilaan ontstaat een soort spanningsveld tussen de kleuren. In eerste instantie binnen de varianten van het groen, in tweede instantie tussen de complementaire kleuren.
Een rustpauze is noodzakelijk. Om het werk te overschouwen. Hij weet dan al welke gedeelten goed zijn en welke gedeelten opnieuw moeten worden bewerkt.
Het schilderij wordt nu gedeeltelijk bewerkt. Bepaalde vlakken worden verpuurd, gezuiverd. Dat gebeurt zowel met de borstel als met een natte vod. Het is een louter intuïtieve werkwijze en het doek kan veel van richting veranderen. Indien iets bruikbaars ontstaat, oplicht… wordt het schilderij onmiddellijk gedroogd, waarna het opnieuw wordt bewerkt. Zo tekent zich stilaan een structuur af. Op het doek ontstaat een spanningsveld van kleurschakeringen. Het schilderij wordt nu bewerkt met een doornatte doek, waarna vervolgens verf wordt aangebracht met de borstel. Op een bepaald moment heeft hij het gevoel dat hij een belangrijke stap heeft gezet. Hij bekijkt het doek lange tijd, wikt en weegt, brengt dan met de borstel snelle vegen aan, af en toe een lineaire aanbreng van verf, verandert het doek van richting, droogt het doek…
Omdat het geel, het groen en het turkoois zich te veel in elkaars nabijheid ophouden en het doek beheersen, brengt hij in een plotse opwelling in de linkerbovenhoek van het schilderij het complementaire rood aan in een cirkelvormige beweging. Het is een gedurfde zet. Maar met resultaat. Zo bereikt hij een fase die hem erg aanstaat en waarbij de kleuren elkaar als het ware kapot maken. De grote vegen die te hard waren worden in het onderste gedeelte van het doek nu toch weer minder opvallend gemaakt.
Hoe verder het schilderij naar zijn eindstadium evolueert, hoe meer de (brede) borstel gehanteerd wordt. Het is een intensief proces, zowel van denken als van handelen.

Tijdens het schilderen wil Lode Laperre geen ander werk zien. Het gezichtsveld moet vrij zijn. De geest moet zoveel mogelijk bevrijd zijn van mogelijke invloeden. Als kunstenaar komt het er immers op aan origineel werk af te leveren. Kunst is iets opwaarderen door het toevoegen van een bijzonder element, dit in tegenstelling tot ambacht. Een schilderij moet telkens iets nieuws bezitten. Een kleurpigment, een lijnsoort, een zekere ritmiek… Dan pas krijgt het een meerwaarde. Dat leidt dan telkens tot een persoonlijke tevredenheid. Indien het resultaat niet bevredigend is wordt het doek opnieuw bewerkt.

De schilderijen van Lode Laperre verdragen geen kader. Een kader maakt een schilderij in veel gevallen mooier; het is een soort opsmukoperatie waar hij lak aan heeft.
Schilderen is voor Lode Laperre een ideaal uitgangspunt om het anarchisme te omhelzen. Het is een vorm van dwarsliggerij, een universum waarbij wetten, regels en conventies mogen overboord worden gegooid.
Hij realiseert zich dat hij meer en meer afstand neemt van het academische, dat hij het experiment koestert, dat hij het onesthetische en het onlogische binnen de schilderkunst aftast, dat hij het establishment van de schilderkunst uitdaagt. Dat is nodig om telkens weer grenzen te verleggen. Het is een zachte vorm van rebellie ten aanzien van het dagelijks leven. Het betekent vooral het scheppen van een soort vrijheid, waarbij de gevestigde orde niet moet worden nageleefd. Niet alleen de emotionaliteit van de penseelvoering dus, maar ook de tedere anarchie ten aanzien van het zijn.
 


Jan Van Herreweghe